Oh Ruben

De knipperlichten lieten al kilometers voordat we bij de Ketelbrug waren weten dat hij open ging. Het was druk op de A6, en dus groeide de rij auto’s snel zodra de bomen waren neergelaten. Het was een mooie dag. We draaiden de raampjes naar beneden en vanuit de auto’s waren gezellige geluiden te horen. Muziek, gekwebbel. Ik liet me rijden die dag; echtgenote zorgde voor sturing. Ik vroeg me af hoe het uit kon dat honderden auto’s, vrachtauto’s, bedrijfsauto’s moesten wachten op twee of drie pleziervaartuigen met masten die te hoog waren voor deze toch al hoge brug. Ook vroeg ik me af waarom de brug in de A6 bij Joure niet wordt vervangen, terwijl er bij Hommerts en in de rondweg bij Woudsend waar nauwelijks verkeer langs komt, een aquaduct is gebouwd. Enfin. Ik dwaal af. De brug ging alweer dicht, en echtgenote startte de auto.


Niks. Ze keek in de spiegels. Rijen auto’s achter ons. Ik vertelde haar om rustig te blijven. Van paniek wordt niks beter. De brug was bijna dicht. Ze startte. Weer niks. Ik wilde helpen, maar ik zei niets. Ze kon zich in andere situaties ook prima redden, en in dat perspectief zou hulp zonder hulpvraag wel eens helemaal verkeerd uit kunnen pakken. De bomen gingen open en echtgenote keek me met bange ogen aan. Ze startte weer. Tevergeefs. ‘Oh Ruben,’ zei ze. Ik glimlachte. ‘Weet je,’ antwoordde ik, ‘dat het tenminste twintig jaar geleden is dat je dat voor het laatst tegen me zei?’ Ze lachte niet, opende het portier en stapte uit. Ik ook. We ruilden van plaats; ik zeg niet hoe het afgelopen is.