Honds

Ik wilde een serie schrijven over kleine hondjes. Van die Maltezer Binky’s die, godbetert, keffend achter elk blaadje, elk insectje aan vliegen. Kleine hondjes die met de quarantaine in immense hoeveelheden werden aangeschaft door mensen die nog nooit een hond hebben gehad en die geen idee hadden hoe ze moesten worden opgevoed. Die geen idee hadden dát honden moesten worden opgevoed. Mensen die een hondje namen omdat ze dan zo leuk met de kinderen konden spelen. Of twee, omdat de beestjes dan zo leuk met elkaar konden spelen. En dus zien (maar vooral horen) we tegenwoordig op elke hoek van elke straat, in elke tuin en elk park volwassen kerels, kinderen en doodvermoeide vernieuwend onderwijsmoeders, die een paar van die keffende misbaksels achter zich aan slepen. Alleen, het is geen keffen. Was dat maar zo. Nee, het is een hoog, spijkerhard opgewonden kotsgeluid dat pijn doet in elke zenuw. Een akoestisch offensief waar je, als je het een beetje strategisch inzet, een oorlog mee kunt winnen.

Over die beesten wilde ik een paar columns schrijven. Omdat ik last van ze heb. Omdat honden die niet groter zijn dan een poes of een fors konijn, die niet zijn opgevoed en daardoor voortdurend lawaai maken, niet in de bewoonde wereld horen te bestaan. Maar die reeks zult u hier niet lezen. Want de columns in het Bolswards Nieuwsblad stoppen. Dit is mijn laatste column hier. Jammer? Misschien. De blaffende hondenbezitters en de Jenaplan-moeders zullen geen traan laten. Zij tellen hun zegeningen. En ik ga gewoon door met schrijven op mijn website.

No sa