Ricards requiem

Ruben Korfmaker

Ricards requiem

Aurélien Ricard is dood. En omdat de oude vioolbouwer tijdens zijn leven geen vrienden heeft gemaakt, blijft het stil en leeg aan zijn graf op Charonne, Parijs. Geen rouw, geen drama of tranen. Toch is de opluchting bij hen die hij achterlaat bescheiden, omdat iedereen weet dat de dood voor Ricard geen argument is om zijn plannen op de lange baan te schuiven. De diverse gebeurtenissen die met de dood van Ricard in gang worden gezet, leiden naar een tot de verbeelding sprekend muziekstuk dat J.S. Bach in 1705 schreef. Hetzelfde jaar waarin hij een wandeling van Arnstadt naar Lübeck maakte om de grote meester Dietrich Buxtehude te ontmoeten. En er zijn berichten over een raadselachtig schilderij. Wie is afgebeeld? Wat houdt hij in zijn hand?

Intussen raakt de violist Milo Morgon steeds dieper in de macht van Ricard en komt uiteindelijk terecht in een kasteel in Duitsland. Daar komen de geschiedenis van Bach en het heden van Milo Morgon samen. Daar zijn dingen gebeurd die de kerk het liefst voor altijd verborgen had gehouden. Daar blijkt ook dat het slagen van Ricard de ondergang van Milo Morgon zal betekenen. De reactie van Morgon leidt onherroepelijk tot een catastrofe die iedereen nog in het geheugen staat gegrift. Ook u.

De eerste 74 pagina's van Ricards requiem krijgt u gratis! Klik op de demo-knop.

Specificaties:
Aantal bladzijden: 454
ISB-nummer: 978-90-825221-3-6
Publicatie: Vannier, 2021

Meer

Ontdek en lees de andere boeken van Ruben Korfmaker

Ruben Korfmaker

Hij zong onder meer in Grapefruit Moon, hij won de Poiesz-stoofbattle met zijn onwaarschijnlijk fijne Daube du Nord en hij schrijft. Columns, korte verhalen, maar vooral romans. Ricards requiem is zijn vierde, nummer vijf staat alweer op stapel. Ruben schrijft met precisie, humor en overgave. Hij geeft zijn personages karakter en beschrijft de situaties alsof hij erbij zit. Daarmee kan het niet anders dan dat ook u, als lezer, het gevoel krijgt deel uit te maken van de verhalen.

Nieuws en fictie

Ruben Korfmaker en het nieuws.

Koop bij je lokale boekhandel


Steun de auteurs en de winkels, en koop uw boeken bij de prachtige boekhandels in de stad.

Het onmenselijke lijden van Henk de Groot


7 januari 2022
Het onmenselijke lijden van Henk de Groot, een novelle van Ruben Korfmaker, bevindt zich in de fase van eindredactie. Het boek gaat over een gewone man die zich afvraagt waarom zijn god hem slechts één vrouw toestaat terwijl andere vrouwen hem blijven opwinden. Henk besluit om één keer in zijn geordende leventje toe te geven aan de lusten. Voor één keer probeert hij de goddelijke verantwoording te vergeten die hij moet afleggen zodra hij zijn leven inruilt voor eeuwigheid. De keuzes van Henk leiden tot zijn ondergang.

Ander werk

Een bloemlezing van eerder gepubliceerde korte verhalen en columns van Ruben Korfmaker.

Honds

Ik wilde een serie schrijven over kleine hondjes. Van die Maltezer Binky’s die, godbetert, keffend achter elk blaadje, elk insectje aan vliegen. Kleine hondjes die met de quarantaine in immense hoeveelheden werden aangeschaft door mensen die nog nooit een hond hebben gehad en die geen idee hadden hoe ze moesten worden opgevoed. Die geen idee hadden dát honden moesten worden opgevoed. Mensen die een hondje namen omdat ze dan zo leuk met de kinderen konden spelen. Of twee, omdat de beestjes dan zo leuk met elkaar konden spelen. En dus zien (maar vooral horen) we tegenwoordig op elke hoek van elke straat, in elke tuin en elk park volwassen kerels, kinderen en doodvermoeide vernieuwend onderwijsmoeders, die een paar van die keffende misbaksels achter zich aan slepen. Alleen, het is geen keffen. Was dat maar zo. Nee, het is een hoog, spijkerhard opgewonden kotsgeluid dat pijn doet in elke zenuw. Een akoestisch offensief waar je, als je het een beetje strategisch inzet, een oorlog mee kunt winnen. Over die beesten wilde ik een paar columns schrijven. Omdat ik last van ze heb. Omdat honden die niet groter zijn dan een poes of een fors konijn, die niet zijn opgevoed en daardoor voortdurend lawaai maken, niet in de bewoonde wereld horen te bestaan. Maar die reeks zult u hier niet lezen. Want de columns in het Bolswards Nieuwsblad stoppen. Dit is mijn laatste column hier. Jammer? Misschien. De blaffende hondenbezitters en de Jenaplan-moeders zullen geen traan laten. Zij tellen hun zegeningen. En ik ga gewoon door met schrijven op mijn website. No sa

Lees verder

Brug

De winter leek ongemerkt de herfst in te glijden. Vier jaargetijden in een dag, en dat maanden lang. Desalniettemin verkoos ik het om te voet naar de stad te gaan. Opa zei het altijd als het regende terwijl hij op de fiets stapte: We binne niet fan suuker. Maar het ging goed, dat wil zeggen: het weer viel mee, maar de brug ging voor mijn neus open. Ik kon niets anders doen dan met vele lotgenoten wachten en kijken. Na een stuk of wat boten naderde een open sloep. Gehuurd in Heeg, volgepakt met mannen van middelbare leeftijd, ieder voorzien van een groen flesje en voor even losgelaten. Hun tongval en volume verrieden een afkomst van de andere kant van de Afsluitdijk. ‘Niet springen!’ brulde een van hen tegen iemand op de Waterpoort. En nog een keer. Hahahaha. Intussen had de roerganger moeite om het hele zaakje recht onder de brug te krijgen. Toen, alsof het in Leeuwarden te horen moest zijn: ‘Het lijkt hier Friesland wel!’ Hahahahahaha. En: ‘Nou, die inheemsen zijn hier niet echt van de lol!’ Hahahaha. Nee. Die inheemsen staan hier verdomme een half uur te wachten op een stel amoeben die voor het weekend van hun vrouw zijn losgeweekt, die niet kunnen varen en die denken dat hun infantiele gedrag door iedereen wordt gewaardeerd. Ik moet doorgaans om heel andere dingen lachen. Intussen brak het zonnetje door. Heerlijk warm. Toch, stiekem, met die open sloep in gedachten, hoopte ik dat het merengebied dit weekend nog even goed zou worden bedeeld met een paar flinke buien. Daarna mag de zomer beginnen. Het wordt tijd.

Lees verder

Oh Ruben

De knipperlichten lieten al kilometers voordat we bij de Ketelbrug waren weten dat hij open ging. Het was druk op de A6, en dus groeide de rij auto’s snel zodra de bomen waren neergelaten. Het was een mooie dag. We draaiden de raampjes naar beneden en vanuit de auto’s waren gezellige geluiden te horen. Muziek, gekwebbel. Ik liet me rijden die dag; echtgenote zorgde voor sturing. Ik vroeg me af hoe het uit kon dat honderden auto’s, vrachtauto’s, bedrijfsauto’s moesten wachten op twee of drie pleziervaartuigen met masten die te hoog waren voor deze toch al hoge brug. Ook vroeg ik me af waarom de brug in de A6 bij Joure niet wordt vervangen, terwijl er bij Hommerts en in de rondweg bij Woudsend waar nauwelijks verkeer langs komt, een aquaduct is gebouwd. Enfin. Ik dwaal af. De brug ging alweer dicht, en echtgenote startte de auto. Niks. Ze keek in de spiegels. Rijen auto’s achter ons. Ik vertelde haar om rustig te blijven. Van paniek wordt niks beter. De brug was bijna dicht. Ze startte. Weer niks. Ik wilde helpen, maar ik zei niets. Ze kon zich in andere situaties ook prima redden, en in dat perspectief zou hulp zonder hulpvraag wel eens helemaal verkeerd uit kunnen pakken. De bomen gingen open en echtgenote keek me met bange ogen aan. Ze startte weer. Tevergeefs. ‘Oh Ruben,’ zei ze. Ik glimlachte. ‘Weet je,’ antwoordde ik, ‘dat het tenminste twintig jaar geleden is dat je dat voor het laatst tegen me zei?’ Ze lachte niet, opende het portier en stapte uit. Ik ook. We ruilden van plaats; ik zeg niet hoe het afgelopen is.

Lees verder

Waddevuk

Het gebruik van krachttermen is in mijn familie via de mannelijke lijn in dna gebeiteld. Daar waar mijn vader en ik de blasfemische variant voorstaan (of voorstonden, mijn vader is dood), gebruikt zoon bij voorkeur het Engelstalige erotische jargon. Beginnend met W en eindigend op addevuk of beginnend met F en eindigend op ukkinnèll. Juist omdat ik me er ook schuldig aan maak, is het een pedagogische uitdaging om zoon in gegeven situaties netjes te laten formuleren. Meestal volsta ik daarom met de bespiegeling dat met het schrappen van sommige bijvoeglijke naamwoorden de boodschap ook wel overkomt. Maar zijn tegenaanval is meedogenloos: ‘Alsof jij zo netjes praat...’ En hij heeft gelijk. Op een zondagochtend een paar weken geleden, lag hij om half twaalf nog in bed. Echtgenote en ik zaten buiten onder zijn raam en we begonnen ons net zorgen te maken over de levensvraag, toen ik me zijn goegel-luidspreker herinnerde. Op de één of andere manier was het ding op zijn slaapkamer aan te sturen via mijn telefoon. Geen idee hoe dat kon, maar ik wist wel hoe het moest. En dus selecteerde ik op mijn telefoon achtereenvolgens een passend liedje en het betreffende goegel-apparaat, en drukte op play. Toen ging alles heel snel. Door het open raam hoorden we Syb van der Ploeg vragen om een Teken van Leven, onmiddellijk gevolgd door een hartstochtelijk Waddevuk en een diepe stilte. De stem van Siep maakte plaats voor die van mevrouw goegel: ‘jammer dat je je zo voelt.’ Wauw, dacht ik. Wat fijn dat mevrouw goegel zo op hem past. En wat zégt ze dat pedagogisch. Nu nog hopen dat zoon wat beter naar haar luistert dan naar mij.

Lees verder

Raket

De beproevingen van het leven. Het zijn er vele, maar laat ik er eens twee uithalen. Noord-Korea, schurkenstaat, bouwt onverstoord door aan een nucleair programma. Overigens tegen de wil van andere staten die zelf ook beschikken over een uitgebreid arsenaal gevaarlijke wapens. Koreaanse proeven laten ons zien dat de raketten van Kim in staat zijn het Westen te bereiken. Angstig, zeker. Maar wat dacht u van de beproeving om elke avond drie keer aan de reclame van Dreft blootgesteld te worden? Een tot in de haarvaten rolbevestigend gezin, met moeder aan de afwas en vader met niet de geringste aanvechting om haar te helpen. Nog nooit een afwasborstel in handen gehad of in een fles afwasmiddel geknepen. Zoon heeft het in het hoofd gehaald om van het leeggoed een raket te bouwen. De vermaledijde fles raakt maar niet leeg, en dus zien we een knaap die zijn droom keer op keer moet uitstellen. Je zou die vader een schop onder zijn kont willen geven om zijn vrouw te gaan helpen, en om hem het afwasmiddel te laten overgieten in een andere fles zodat zijn zoon aan het werk kan en zijn muil verder houdt. Misschien hadden we het ene probleem met het andere kunnen oplossen door een partijtje Dreft naar Noord-Korea te sturen met een briefje aan Kim dat je er heel goed raketten mee kan bouwen zodra de flessen leeg zijn. Om zijn nucleaire programma serieus op te houden. Maar ja, dat hebben we niet gedaan, en dus hebben we nu twee problemen.

Lees verder

Diëtiste

Diëtiste. Medisch bevoegd persoon die zich speciaal bezighoudt met het geven van dieetvoorschriften (Van Dale), en vrijwel altijd met die e aan het eind. Ooit wel eens een diëtist zonder e gezien? Ik niet. Alleen maar vrouwen, en zonder uitzondering kunnen ze wel een speklap gebruiken. Ik daarentegen, vier het leven; het is te kort om dat niet te doen. Bovendien sport ik niet, want het leven is te kort om dat wél doen. De consequenties tonen zich inmiddels voornamelijk rond de buikpartij. En dus keek ik deze week op last van mijn huisarts een schattig meisje in haar betraande ogen. Ze snoof dat het een aard had en blies af en toe wat in haar zakdoek. Kennelijk was ze met al haar fantastische voedingsvoorschriften niet in staat om een fikse verkoudheid op afstand te houden. Het kwam haar knuffelgehalte ten goede. Ze was leuk, ondanks, of dankzij, haar snotneusje. Een kilo of vijftig schatte ik haar in. Iets meer dan mijn overgewicht. En ze begon me vragen te stellen. Wat ik at, wat ik dronk, ze woog me, ze rekende en ze zag dat ik te zwaar was. Beweegt u wel genoeg? vroeg ze, en ik moest toegeven dat de peristaltiek de enige beweging was die ik vrijwillig beoefende. Ze keek me ernstig aan, maar haar strengheid werd ondermijnd door een heel lief niesje. Ze legde uit wat ik moest eten en vooral wat ik moest laten staan. Daarna opende ze een la en gaf me wat folders mee. ‘Lees dit maar eens door,’ zei ze. ‘Dan zie ik u over een half jaartje weer.’ Ik knikte. Als ze dan maar wel die speklappen heeft gehad, dacht ik. Anders wordt ze nooit beter.

Lees verder

Randje

Onlangs werd mijn aandacht ongewild getrokken door een schokkend tafereel op televisie. Twee vrouwen, van wie er eentje bijna zichtbaar stonk naar rijstwafels, hadden zich in een keuken die bio en duurzaamheid ademde, opgesteld bij een koekenpan. De rijstwafel met een pollepel in de hand, de andere vrouw met een microfoon. In de pan onderscheidde mijn gastronomisch oog al snel een paar plakjes aardappel. Naast elkaar gerangschikt, zodat er niet meer dan één aardappel in de pan kan hebben gelegen. Het vuur was net wel, net niet aan, want heet was de pan allerminst. Toen begon de rijstwafel de partjes aardappel onhandig met de houten pollepel om te draaien. Net op tijd, zo begreep ik, want ze mochten vooral niet bruin worden. Bruine randjes mogen niet meer, zei de rijstwafel. Want bruine randjes resulteren tegenwoordig al heel snel in een zwart randje op je rouwkaart. Van bruine randjes ga je dood. Net als van rood vlees, bespoten sperziebonen uit Afrika, buikspek, whisky, en gehakt vlees. Desondanks eet en drink ik, net als de meesten van u, het hele rijtje vergif met groot genoegen. En ooit ga ik eraan dood. Ooit, maar nu nog niet hoop ik. En tot het zover is, vier ik het leven en eet ik aardappelen met een bruin randje. Het liefst nog met wat mayonaise erop; dat vind ik namelijk al vijftig jaar heel lekker. Maar rijstwafels vind ik vies. Ze stinken en ze smaken naar uitgewerkt frituurvet. En sommige mensen die rijstwafels eten, spelden mij culinaire onzin op de mouw. Wist u trouwens dat rijstwafels vol arseen zitten?

Lees verder

1958

Het jaar waarin Vertigo van Alfred Hitchcock en Johnny B Goode van Chuck Berry verschenen. Het vierde kabinet van Drees viel in dat jaar, en de EEG begon. 1958, zestig jaar geleden. Ik was er nog niet; Fidel Castro was nog geen leider van Cuba en er was, oh zegen, nog geen sport op televisie. Marty McFly was alweer zo’n drie jaar terug naar de toekomst in een van de mooiste hedendaagse films die ik heb gezien en het gasveld in Groningen was nog niet ontdekt. De Tweede Oorlog was amper afgelopen en de opbouw was nog volop in gang. Wat een andere wereld moet dat zijn geweest: als je iets van iemand wilde weten, dan moest je bellen of op de fiets ernaartoe. Weet u nog? Bellen? Hahaha. Zestig jaar. Zestig. Vijf keer twaalf. Zestig kilo is 240 pakjes boter. Zestig kilometer is anderhalve marathon. Zestig is best veel eigenlijk. Deze maand zijn mijn ouders zestig jaar getrouwd. In voor- en tegenspoed en in het stadhuis in Bolsward. Niet in de kerk. Ja, mijn moeder wilde wel, en het mocht ook wel van mijn vader maar, zo zei hij destijds: ‘Ik wacht buiten wel op je.’ Ze hebben de oorlogswinter meegemaakt, honger geleden en in de jaren die volgden samen een leven opgebouwd in Friesland. Mijn vader als ober, mijn moeder in de rol van thuisblijvende en liefhebbende echtgenote. En als gedreven zangeres bij diverse gezelschappen; de Matthäus Passion heeft ze misschien wel honderd keer gezongen. En nu is het feest. Nog eenmaal uit eten met genodigden; ondanks de kerk noemen ze het zelf het laatste avondmaal. Brood en wijn. En hopelijk een stukje vlees. Erbarme dich Mein Gott, Um meiner Zähren willen.

Lees verder

Moorkop

Gisteren ben ik de Hema ingelopen en heb een moorkop besteld. Voor het straks niet meer kan, dacht ik. Ik had er nog nooit een gehad. Het vriendelijke meisje dat duidelijk te jong was om te begrijpen wat er in vredesnaam mis kon zijn met een moorkop deed niet moeilijk. Ze gaf me er een, en ik at hem op. Gewoon, met de mond. En dan kauwen. Lekker. Moorkop mag niet meer, want moorkop is neger. Zou kunnen. Ik baseer mijn taalkundige kennis in veel gevallen op Van Dale, en die kent het woord moorkop niet in de betekenis van neger. Volgens Van Dale is moorkop een zwart paard of een delfstof. Of een soort gebak dus. Geen neger. Ach nee, neger mag natuurlijk ook niet meer. Heel discriminerend. En zwarte? Nee, zwarte zeker niet. Negers mogen geen naam meer hebben. Over een paar jaar lezen de kinderen voor de literatuurlijst Het Roetveegverblijf van Oom Tom. U weet wel, van Harriet Beecher Stowe. Ik weet trouwens niet zeker of Oom nog wel mag, want ik heb ergens horen fluisteren dat de meeste incest tegenwoordig door Ooms wordt gepleegd. De fatsoenscamorra verwart moorkoppen met Moren, inwoners van Mauretanië. Net als Letten inwoners zijn van Letland. En dan nog, stel dat moorkoppen negers waren, of kleurlingen (ik denk dat dat woord dan nog wél mag), de meeste kleurlingen die ik ken zijn aardige mensen. Waarom zou je een lekker gebakje niet naar aardige mensen mogen vernoemen? Enfin, ik heb gisteren voor het eerst een moorkop gegeten. En weet u, hij was wit van binnen.

Lees verder

Paard

Na de moord op Zwarte Piet en het uitbannen van onze nationale helden uit straatnamen, heeft de vaderlandse fatsoenscamorra zijn pijlen nu gericht op het paardrijden. Want, zo hoorde ik onlangs, dat is fout. Tot gisteren was het doodnormaal dat een dier de mens ten dienste stond, dat hele volkeren opgroeiden met paarden. Dat er verstandhoudingen ontstonden tussen mens en paard. Nooit in die duizenden jaren van prachtige cultuur heeft er iemand gepiept dat het zielig was. Gisteren was het normaal, vandaag is het barbaars, zo lees ik op diverse media. Er is zelfs een tamelijk lachwekkende petitie die maar liefst 36 keer (!) is ondertekend. De initiator heeft het lef gehad om zijn naam te vermelden, maar ik ben benieuwd of hij ook het lef heeft om naar Ulaanbaatar af te reizen en het de Mongolen snoeihard in hun gezicht te schreeuwen. ‘Jullie zijn barbaren!’ Die krijgt geheid 20 jaar aan zijn broek. Op yakmelk en brood. Gottegot, ik moet de hele dag al aan die arme paardenmeisjes denken. Jaren borstelen ze hun Shadowfax en Arrow, ruimen hun stront op, dulden miljoenen muggen, en dan zijn het ineens barbaren. Zulke lieve meisjes! En wat wegen ze nou helemaal? Het paard denkt hoogstens dat het een beetje jeukt op zijn rug. Maar nee, het mag niet meer. Zwarte Piet moest dood, en nu kan de schimmel ook oprotten. Sinterklaas komt over een paar maanden helemaal alleen naar Nederland. De cadeautjes moeten we ophalen. Zover gaat het komen. Ik hoop dat hij blij is, die vent van de petitie. Met zijn 36 handtekeningen.

Lees verder

Lekker

Geconcentreerd las ik de ruggen van talloze boeken in de stellingen van de bibliotheek in Sneek. Eigenlijk was ik ernaartoe gefietst om te onderzoeken of Laura, mijn nieuwe roman er al werd aangeboden, maar de nieuwe bieb nodigt uit tot exploratie. ‘Wat een mooie tas heeft u daar,’ hoorde ik ineens achter me. Ik had niemand horen naderen, dus keek ik verbaasd op. Mooie tas? Het was een plastic ding van een Berenburg-merk. Hoezo mooie tas? Ik keek in grote ietwat betraande ogen die deel uitmaakten van een kleurloos gezicht van een dame op leeftijd. Grijzend, een beetje gebogen en afsteunend op een kringlooprollator. Ik betwijfelde of de ogen mij als werkelijkheid zagen. ‘Oh sorry,’ zei ik. ‘Ik drink dat spul niet.’ Haar ogen bleven boren en haar volume ging omhoog. ‘Wat drinkt u dan?’ Ja, hallo! Het was zaterdagochtend en ik stond in de bibliotheek een boek te zoeken. Vooral niet te luid vertelde ik dat ik af en toe een whisky dronk. ‘Whisky?’ riep de vrouw. ‘Dat lust ik niet.’ Bezwaard keek ik om me heen; geen mensen, maar vanaf de andere kant van de stelling was duidelijk verkneukelend gesmoezel te horen. Ik begon me ongemakkelijk te voelen. ‘En gin ook niet. Daar moet altijd wat doorheen om het lekker te maken. Nee,’ zuchtte ze, ‘geef mij maar rum.’ Even gaven haar ogen me rust door weg te kijken; ze leek te dromen. ‘Of berenburg, maar dan van het andere merk.’ Ze keek heel even naar mijn tas. ‘En een biertje voor het eten.’ ‘Lekker,’ bevestigde ik. ‘Ja,’ antwoordde ze toen ze wegsjokte. ‘Lekker.’

Lees verder

Chips

Een tijdje terug, op een frisse, ietwat benevelde dag, trad ik goedgeluimd een filiaal van een drogisterijketen binnen. Ik moest er zijn voor een tube zalf die tegenwoordig tot de producten der hedendaagse kwakzalverij wordt gerekend, en ik had geen idee waar ik iets dergelijks moest zoeken. Dus vroeg ik het de dame achter de kassa; er stond verder toch niemand om af te rekenen. Ik liep met haar mee de winkel in, waar wij, bij het schap met bussen chips, een gezin aantroffen dat de trein der voorspoed jammerlijk had gemist. De vrouw sprak standaard te hard, de man en het kind waren afgericht en zeiden niets. Hun uiterlijk verried dat ze er niet waren voor de shampoo of de tandpasta, en de belangrijkste vraag die hardop werd gesteld, was hoeveel bussen pringles de aldi-tas kon bevatten. Mijn gedachten gingen met me op de loop. Ik zag de man bij de Aldi een prak hutspot halen omdat het meisje niet alléén maar chips moest eten. Mevrouw zag ik zitten voor een enorme televisie, gedachteloos etend van de chips en kijkend naar Temptation Island. De godganse dag. Tot de chips op was. Met de tel kreeg ik een grotere hekel aan dat mens; ik zwolg in mijn vooroordelen. Toen de medewerkster en ik terug naar de kassa liepen, stond het gezinnetje er te wachten. En terwijl ik afrekende, knarste het mens: ‘Jezus, nou helpt ze die vent ook nog eerst.’ Ik wilde reageren, maar dat hoefde niet. ‘Ach hou je stil mens,’ zei de man. ‘Je hebt tijd zat; je zit verdomme de hele dag op de bank.’ Mijn prachtige dag was zojuist nóg mooier geworden.

Lees verder

Toch nog

Een vergelijkbaar schisma dat we momenteel zien bij de Democraten en Republikeinen aan de Overkant, voltrok zich in alle hevigheid al in de jaren 80, toen ik studeerde aan de academie. Gewoon in Friesland. En het was geen wereldleider die als een wolf in schaapskleren, samen met blanke mannen, met leugens, list, bedrog en heel veel geld de kloof groef. Nee, het was een deel van het academische lerarenkorps met bedenkelijke opvattingen over Taal en Cultuur. Mannen die alleen boetseerden met de Friese klei waaruit ze getrokken waren en die geen woord over de lippen kregen dat niet door de Afûk was erkend. Mannen die hun overtuiging opdrongen aan het andere deel van het lerarenkorps en aan ons, studenten. Mannen ook, die een afscheiding van Friesland en Nederland niet op voorhand afwezen. Mannen. Geen vrouwen. En vanwege hun afkomst allemaal blank. Als aan de Overkant. Ik wil graag geloven dat ik in die periode een aversie heb gekregen tegen berenburg en schaatsen. Maar dat is onzin, ik heb er nooit wat aan gevonden. Daar hebben de Friese mannen niets mee te maken. Wel was ik ontzettend bang dat ze mijn mooie Friesland zouden scheiden van het ook zo mooie Nederland. Ik moest er niet aan denken. Maar die angst ging voorbij. Mijn studie aan de academie is inmiddels vijfendertig jaar geleden. De mannen bedaarden, hun nationalisme bekoelde. Dacht ik. Vorige week las ik dat Friese schaapherders, vanwege de komst van de wolf, een hek om Friesland wilden zetten. Schaapherders. Wolf. Ja ja.

Lees verder

Pech

Ik was onderweg naar mijn bankje. Mijn persoonlijke Sancta Sedes. Het bankje met prachtig uitzicht, waar ik in alle rust mijn leven kon overdenken en relativeren, waar ik reflecteerde op wat ooit was en wat nog komen ging. Het bankje waar ik de verhaallijnen voor mijn boeken en de onderwerpen voor mijn columns bedacht, waar ik probeerde te doorgronden waarom zwarte piet het land moet verlaten omdat hij zwart is en niet omdat hij Piet heet. Het bankje zonder virussen en berichtgeving daarover. Het bankje zonder bereik. Ik wandelde over bekend heuvelachtig terrein. Ik zag de zee, de kliffen, de mosselbanken. Ik zag een ander land in de verte. Het land dat niet meer bij ons hoorde. Ik zag het water tussen twee standpunten en ik zag dat het breder leek dan een jaar geleden. Ik zag de enorme schepen en ik hoopte dat de duizenden containers die ze vervoerden goed waren vastgezet, ik zag de grillige giftige zwarte lijnen die ze hadden getrokken tussen China en Boulogne. Ik dacht aan de inhoud van de containers, voorbestemd voor de plastic soep in zee. Ik dacht aan de Dode Zee die tegenwoordig veel groter is dan vijftig jaar geleden. Ik dacht aan Nederlandse tomaten in de biovergister en aan Nieuw-Zeelandse uien in onze nasi. Ik dacht aan te volle bootjes en ik bedacht dat ook de Rode Zee de laatste tijd veel groter geworden is. Ik liep naar mijn bankje met uitzicht op zee. Het bankje dat mij deed nadenken over oplossingen, mij inspireerde tot mooie gedachten en verhalen. Ik liep naar mijn bankje. Maar mijn bankje was bezet.

Lees verder

Boter

Het lachen was me vergaan. Meer dan vier weken al keek ik op te kleine schermpjes die diverse nóg kleinere beeldjes toonden van mensen die ik wel kende, maar van wie determinatie door de piepkleine hoofdjes onmogelijk was. Ik wist wie het waren, maar wie was wie? De enige weg uit mijn misère, de leesbril, lag beneden op tafel. Vier weken alléén maar thuiswerken. Niet om te lachen. Het was tijd om het beeld en mijn blik te verruimen. Het was tijd voor een boodschap. In de gele supermarkt dwaalde ik doelloos met een gedesinfecteerd karretje langs de schappen op zoek naar iets met humor, me tegelijkertijd realiserend dat dat tijdens een crisis in een supermarkt een uitzichtloze missie was. Ik liep langs nootjes (niet grappig, wel lekker), melk (niet grappig, niet lekker) en koekjes. Ik zette mijn leesbril op en bestudeerde duizend varianten, toen ik ineens iemand naast me opmerkte. De vrouw bleef op gepaste afstand, maar eiste desalniettemin mijn aandacht op. ‘U heeft hetzelfde probleem als ik,’ zei ze, zich fysiek verontschuldigend voor de brutaliteit om contact met mij te zoeken en wijzend naar mijn bril. ‘Ach ja,’ stamelde ik. ‘De jaren gaan tellen, nietwaar?’ Allemachtig, kon ik écht niets anders verzinnen dan dát? De vrouw legde iets op een schap tussen ons in. Een pakje roomboter, zag ik. ‘Rechtsboven,’ zei ze, ‘staat daar ‘ongezouten? Ik ben mijn bril vergeten.’ Ik liep naar het pakje boter terwijl zij twee stappen naar achter deinsde, en ik las. ‘Ongezouten?’ vroeg ik verbaasd. Ze knikte. Ik lachte vriendelijk. ‘Nee mevrouw,’ zei ik, ‘daar staat niet ‘Ongezouten’. Er staat ‘Serveertip’’. We lachten allebei luid en hartelijk. Alsof het geen crisis was.

Lees verder

Raft (kort verhaal)

Ik ging raften. Niet dat het ooit mijn bedoeling was geweest, maar de rust die ik tijdens vakanties zo nodig heb, verlangde, paradoxaal genoeg, dit aanzienlijke offer van mij. Echtgenote, zoon en ik waren in Noorwegen en volgens zoon moest er toch tenminste één woeste stroom worden bedwongen anders dan via een brug eroverheen. Maar daar waar ik de spanning op televisie, met een bak chips en een goeie triple in het glas, geenszins schuw, is elk avontuur met mijzelf in de hoofdrol een volstrekt andere zaak. Geen probleem, zo dacht ik, zoon wil raften, ik niet, en toevertrouwd aan een ervaren kapitein zou ik tijdens zijn tocht een boek kunnen lezen. De eisen die de Noren aan een dergelijk waagstuk stelden, waren echter streng: zoon was te jong; deelname onmogelijk. Diepe teleurstelling die zich uitte in een begrijpelijke opstandigheid tegen de Noorse overheid, dreigde al na drie dagen de rest van onze vakantie te beïnvloeden, tot wij tot ons grote genoegen bij een camping het bordje zagen waarop een familieraft werd aangeboden. Overigens viel het grote genoegen slechts zoon en echtgenote ten deel. Zoon, omdat zijn wens nu uitkwam, en echtgenote omdat ze blij was voor zoon, zoals een moeder dat altijd is. Maar, zo benadrukte ze meteen: ‘Ik ga niet mee.’ En dus was Jan Lul toch de klos. Na de koffie meldden wij ons bij de op de camping gevestigde organisator van het evenement, en met ons diverse gezinnen en families, allemaal Noors en allemaal tot in de vezels gemotiveerd. De staf bestond uit louter jonge mannen en vrouwen, nog veel enthousiaster dan de deelnemers, die in een snelle rekensom concludeerden dat we die dag met drie rafts op pad gingen. Voor de leek: een raft is een rubberboot zonder motor, maar eentje die, voortgestuwd door de woeste stromen van in dit geval de Driwa, dapper weerstand biedt tegen de vele her en der opduikende puntige rotsen. Ik bekeek de stroming van de rivier en besefte dat het een reis vol uitdagingen zou worden. Te beginnen met het wetsuit. Mijn embonpoint werd door geoefende ogen gekoppeld aan een pak dat, naar mijn stellige overtuiging minstens vijf maten te klein was. Pas nadat ik drie keer om genade had gesmeekt, werd mij duidelijk dat het toch echt de bedoeling was dat ik het ding aan moest zien te krijgen. Ik zal verder niet ingaan op het proces dat volgde, maar wat opviel was dat de woorden die ik ter aanmoediging van mezelf gebruikte, wonderlijk genoeg prima werden begrepen door de Noren in mijn directe omgeving. Het enige verschil was dat zij lachten. Ha ha. Terwijl ik tevergeefs de ademhaling weer op gang probeerde te brengen, zag ik een van de meisjes die behoorde tot de raftstaf, achter het stuur van de bus plaatsnemen. Het was een forse bus met daarachter een nog forsere trailer met de rafts. Met haar blote voetjes op de pedalen reed ze de combinatie feilloos achteruit het bochtige terrein af. Als ik op dat moment al in staat zou zijn iets te zeggen, zou ik niet weten wat, maar mijn vertrouwen in de deskundigheid van de staf nam significant toe. De tweede uitdaging, op de inscheepplek, bestond uit het bijhouden van mijn raftgenoten die, met raft, een steile rots afliepen met hetzelfde gemak als waarmee ik een scheet laat. De raft ging het water in en direct daarna volgde de uitgebreide instructie. In het Engels gelukkig; de kapitein was Canadees en was alle wereldrivieren wel een keer afgeraft. Mijn vertrouwen kon niet meer stuk en dus stapte ik met een gerust hart in. Vrijwel meteen maakten we vaart, botsten we tegen stenen, kliefden we watermassa’s en ontweken we de gevaarlijkste obstakels door te roeien als de bevelhebber het zei. Er was een rots die geleidelijk uit het water opkwam; wij gleden erop en konden even niet meer verder. Er was een stroomversnelling die ons allemaal door elkaar door de raft husselde, en er was een gemene rots. Onzichtbaar onder het wild stromende wateroppervlak. Er was een klap; de raft schoot omhoog waardoor ik het luchtruim koos en hulpeloos in het ondiepe en zeer sterk stromende ijskoude water van de Driwa terecht kwam. Ik had de instructies goed gehoord en bleef horizontaal drijven; proberen te gaan staan was levensgevaarlijk, zo was ons verteld. De kapitein gaf bevelen die mij weer in de nabijheid van de raft dirigeerden. Twee Noorse mannetjesputters grepen daarna mijn armen, trokken me aan boord en flikkerden me achteloos tussen de voeten van de anderen. Als een zalm in doodsnood, wetende dat hij binnenkort op een bord zal worden gelegd, en onmachtig om op te staan en mijn plaats weer in te nemen. Op dat moment besefte ik dat het beter was dat oude mannen dit soort kunstjes niet meer maakten. Niettemin ging het laatste traject zoals de bedoeling was. In een uur of twee waren we een team geworden en kende de Driwa geen geheimen meer voor ons. Maar de uitdagingen waren nog niet op. De volgende diende zich aan in de vorm van een sprong van een rots van pakweg drie meter hoog. Eenmaal in het water moesten wij ons laten meevoeren door de rivier zonder tussenkomst van een raft. Het kon me allemaal niets meer schelen; ik maakte mijzelf los van de rots, trok mijn knieën tegen mijn embonpoint en begon een fraaie achterwaartse salto. Daarna kwam een iets teleurstellende flickflack. De rest van het zweefmoment benutte ik om in positie te komen voor een ultiem bommetje. Het koude water van de Driwa spatte tot in de hemel; helaas nam de rivier in een moment van vergelding mij mijn zonnebril af, en voerde hem af naar een fjord in het westen van het land. Eigen schuld. Na een mooie reis van een uurtje of twee, namen wij, zeiknat en stinkend naar rubberen wetsuits, plaats in de oude bus die ons weer naar de camping bracht. Daar wachtte de laatste uitdaging: het uittrekken van het wetsuit. Toen ik ermee begon waren er opvallend veel Noren in mijn directe nabijheid waar te nemen. Ze lachten allemaal. Ha ha. En dus was iedereen blij. De Noren omdat ze mij een wetsuit hadden zien aan- en uittrekken, zoon omdat hij had geraft, moeder omdat ze altijd blij is voor haar zoon, en ik was blij omdat het voorbij was. En omdat we zalm aten.

Lees verder

Haar (2)

Wat kun je vertellen over haar? Het is bruin, zwart, rood of blond, er zitten krullen in en soms niet. Het groeit en als je dat lang genoeg toestaat, wordt het lang. Als je het knipt is het kort. Als je het wast is het schoon en als je het niet wast niet. In het laatste geval zitten er wel eens beestjes in. Haar zit op het hoofd, de benen en op de genitaliën. Op laatstgenoemde plaats is het vaak ongewenst. Soms wordt het node gemist, zoals op het mannelijke hoofd op leeftijd. In mijn beleving is al het haar heel normaal als je niet aan Alopecia areata lijdt. Of het nu krult, vol leven zit of glanst als een eikeltje bij volle maan. Juist nu de fabrikant de term ‘normaal haar’ van de shampooflesjes haalt, duiken overal mensen op die vinden dat het écht niet meer kan. Dat zijn de gelegenheidszeikers, want tot vorige week had niemand ooit van het probleem gehoord. Er was ook geen probleem. Iedereen die vond dat zijn of haar haar normaal was, kon het wassen met shampoo voor normaal haar, en het werd schoon. Volgens de fabrikant is het weghalen van ‘normaal’ een stap naar meer inclusiviteit in de definitie van schoonheid. Wow. Moeilijk. Misschien moet hij die strofe even toelichten voor de feesboekers en instagremmers die over elk ongewild berichtje een besmettelijke anonieme reactie schrijven. Kunnen zij ook weer door. Enfin, er is dus een oplossing gevonden voor geen probleem. Voordeel is dat we het even een weekje niet over corona hoeven te hebben, maar over haar. Nou, ik niet. Ik knip het af.

Lees verder

Haar

Als u meer van mijn columns heeft gelezen, dan weet u wellicht dat sport en columnschrijver niet bij elkaar passen. Goed, een uitzending schoonspringen voor dames met een zak Croky op schoot en een goed glas whisky, daar kom ik best overheen. Maar om de fiets uit de schuur te pakken en daarna zonder boodschappen weer thuis te komen, nee. Sorry. Lopen en fietsen zonder doel, het hoort niet. U kunt zich voorstellen hoe verbijsterd ik was over het bericht deze week dat de Technische Universiteit Eindhoven serieus wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan naar de haardracht van Dafne Schippers. Als ze voor haar olympische race haar haar zou hebben laten knippen, dan had ze goud gehad en niet zilver. Ik was even stil. Ik geloofde het niet en daarom las ik het nog een keer. Maar het stond er echt. Dafne Schippers loopt met kort haar nóg sneller dan ze al doet. Maar dat was niet waar ik zo bezorgd om was. Nee, het verontrustende vond ik dat er kennelijk dure wetenschappelijke programma’s voor dergelijke onzin zijn opgetuigd. Hebben ze op die universiteiten nou werkelijk niks anders te doen? Er is nog nooit iemand geweest die het me heeft kunnen uitleggen: waarom is iemand die 0,03 seconde sneller schaatst, rent, fietst of bobsleet, beter dan de rest? Als sport zo belangrijk is voor iedereen, dan maakt een plaats of tijd niet uit. Ik ga deze column niet gebruiken voor suggesties waar het geld beter aan had kunnen worden besteed, maar ik waarschuw wel. Dafne, trap er niet in! Als jij het doet, doen je tegenstanders het ook. En bij Samson werkte het averechts.

Lees verder

Scheet (kort verhaal)

Flatulentie. Een woord dat lijkt op flatteus maar er niets mee te maken heeft. Integendeel. Flatteus betekent vleiend, en een direct verband met flatulentie is vooralsnog volstrekt weerlegbaar. Flatuleren is namelijk het laten van scheten. Ruft, wind, flatus. Wat u wilt. Een activiteit derhalve die de mannelijke helft van het gezinnetje waarin ik als zoon fungeerde, tot kunst had verheven en die, in de letterlijke zin, onverkort is overgewaaid naar zijn eigen huidige bedoeninkje. Vanzelfsprekend tot grote ergernis van echtgenote en, ik moet het hem nageven, van zoon. Niets schrikt mij af om op gezette tijden de uitstoot van CO2 aanmerkelijk te verhogen en de haalbaarheid van de Europese normen daartoe als zodanig in gevaar te brengen. Mijn gezin is de dupe; ik weet het. Maar ik kan nu eenmaal niet blijven lopen met een pens vol gas. Gelukkig is het mijn enige zwakke punt. Voor de rest ben ik onberispelijk. Daarom kan ik mij ook zo buitengewoon druk maken om het gedrag van anderen. En een uitgelezen plaats om dat te doen, is het lokale zwembad. Als je de mens in zijn meest primitieve vorm wilt meemaken: Zwembad it Rak in Sneek! Onlangs trok ik er een paar baantjes borstcrawl op zijn Hoogenbands. Volledig in trance en ultiem geconcentreerd. Op een gegeven moment werd ik tegengehouden door een soort chromosoom. Het had een soort badpak aan, zwart, en er zat een bril op. Op het eerste gezicht ontbrak de badmuts, maar toen ik het geheel bekeek moest die conclusie bij nader inzien worden heroverwogen. ‘Jij spat teveel’ bracht ze uit. Ik ging staan, keek om me heen, me nog niet volledig bewust van de situatie. Ik zei niets. ‘Anderen spatten niet zo erg als jou en daardoor wordt mijn haar nat.’ Buiten het feit dat ook goed taalgebruik kennelijk teveel was gevraagd, stond ik verdwaasd in het rond te kijken. ‘Ik haat nat haar’ was het laatste dat ik hoorde. Vliegensvlug stelde ik vast dat ik contact had met iets levends dat slecht Nederlands sprak, geen muts droeg, zwom en desalniettemin nat haar haatte. Dan ga je toch godverdomme volleyballen? Dan ga je toch zeker niet een zwemabonnement kopen? Ik vroeg me af hoe ze haar haar waste zonder het nat te maken. Waarschijnlijk had ze een geïsoleerde biotoop op haar hoofd waar Richard Attenborough met gemak een driedelige natuurfilm van zou kunnen hebben gemaakt. Zoiets als hij ook heeft gedaan op Madagascar. Stom wijf. Ik besloot me te gaan douchen; de lol was eraf. Toen ik in het kleedhokje stond hoorde ik een vrouw praten. Ze kwam nader en betrad het hokje naast dat van mij. Juist toen ik mijn handdoek uitspreidde op de grond, werd het badpak, en dat moet een flinke lap vochtabsorberende stof zijn geweest, alsof het de normaalste zaak van de wereld was, droog gewrongen op de vloer. Water kent geen grenzen en het bereikte al snel mijn handdoek. Een vloed, er was geen ontkomen aan. Voor de tweede keer die dag was ik verbijsterd. Eén van dezelfde fossielen die de jeugd erop aanspreken dat alle hokjes zo nat zijn en dat die kinderen geen fatsoen meer hebben, stond, in de anonimiteit van het gesloten kleedhokje, te doen waar ze een ander boos op zou aanspreken. Voor mijn gevoel moest ik iets doen. Ik moest in opstand komen tegen de gevestigde orde. Weg met de oudjes! Ik kon gaan vloeken en tieren, maar stemherkenning zou één van haar kwaliteiten kunnen zijn; ze zou me in het centrum van Sneek door mijn stemgeluid kunnen herkennen. Je weet het niet. En dus moest het iets anders zijn. Nu was het alsof de natuur meeluisterde en zich aan mijn kant schaarde, want de oplossing diende zich aan in de vorm van een onmiskenbaar warm, opbollend gevoel in de onderbuik. Uit ervaring wist ik dat ik niet meteen moest toeslaan, maar even moest wachten voor het beste resultaat. De lading moest in zijn geheel paraat staan om zijn verwoestende werk optimaal te kunnen doen. Ik kon nog net de laatste hand leggen aan mijn veters, ik pakte mijn tas, greep het deurtje om een snelle vlucht mogelijk te maken en liet hem. Een harde droge (gelukkig) knallende flatus, ruft, scheet, wat u wilt, echode tussen de vier dunne schotten. Ook gas kent geen grenzen, en dus hoorde ik mevrouw direct na de aanval een aantal woorden bezigen die ze, als ze zouden zijn uitgesproken door de jeugd van tegenwoordig, ongetwijfeld zou hebben veroordeeld in raak maar onzorgvuldig Nederlands. En ik maakte dat ik wegkwam; in alle opzichten opgelucht.

Lees verder

Sneu

De overdaad van de markt in Amboise verhulde de nattigheid uit de hemel. Een enorm parkeerterrein aan de oevers van de Loire had zich gevuld met verse glimmende vis, prachtig vlees, glanzende groente, stapels knoflook, kruiden, worsten, kazen, wijn. Er konden zelfs vele soorten koffie worden geproefd. Het kon niet op. De mensen lieten gewillig hun euro’s los in de handen van de marktkooplui, want lekker en goed eten in Frankrijk is als melkschuim op de cappucino. In een van de hoeken van het terrein, verstoten door de grote mobiele marktwagens, de gekoelde trucks en luxe busjes, trof ik een mannetje aan. Een sneu mannetje. Hij had wat schragen neergezet en daarop wat planken gelegd om zijn handel aan te bieden. Aardappels. Niet veel, gewoon een paar aardappels. De droogte had hem zwaar te pakken gehad dit jaar, en nu werd hij kletsnat geregend. De planken waren net wat te groot voor de ruimte tussen de enorme wagen van de visboer en het begrenzende muurtje van het terrein, zodat de man genoodzaakt was geweest zijn kraam scheef, weggestopt en afgewend van het gretig kopende publiek neer te zetten. Een klein drama was het: Een jaar hard werken, een verdroogde oogst en geen klant te vinden. Ik voelde me schuldig, want ik hoefde ook geen aardappelen. Ik houd er niet zo van, en dus probeerde ik bij het passeren zijn trouwe, smekende ogen te mijden. Een sneu mannetje. Oh, wat hoopte ik dat hij zelf aardappelen lustte, zodat hij ‘s avonds wat te eten had.

Lees verder

Thee

Het was zo’n trendy, kwiek etablissement waar moderne muziek nét te hard stond en het te jonge personeel ook de oudere bezoeker methodisch tutoyeerde. Een gelegenheid waar de mij zo vertrouwde baguette pulled pork had plaatsgemaakt voor de vegaburger met zeewier, en het uitspreken van de woordcombinatie uitsmijter spek de poorten naar de hel ontsloot. ‘Halloo,’ zong het blonde leukerdje, ‘Wil je wat eten?’ ‘Nou,’ probeerde ik dapper, ‘ik heb ontzettende zin in de beefburger. Met spek en mayonaise graag.’ Het meisje reageerde onthutst. ‘Weet je dat zeker? Een vegaburger is veel beter; voor jou en het milieu. Als je elke week één hamburger vervangt voor een vegaburger, dan stoot je in een jaar net zoveel CO2 minder uit dan een autorit naar Berlijn.’ Ze keek me strijdvaardig aan. ‘Dan ga ik liever dit jaar niet naar Berlijn,’ zei ik. ‘En het is áls. ‘Als een ritje naar Berlijn, niet dan; want het is een vergelijking.’ Ik had zin om vervelend te zijn. Beteuterd vroeg ze of ik ook nog wat wilde drinken. ‘Doe maar thee,’ zei ik. Ik schrok er zelf van. ‘Wat voor thee?’ vroeg ze. ‘Muntthee, sinaasappelthee, groene thee?’ ‘Tja,’ antwoordde ik, ‘gewone thee.’ Wéér die onthutste blik. ‘Alle thee is gewoon. Toch?’ Ik wees naar een glas met muntthee op een buurtafeltje. ‘Dát is geen thee. Dat is heet water met gras.’ Ik zag haar twijfelen, en dus ging ik door. ‘Ik wil gewone thee. Van versgeplukte theeblaadjes.’ En op dat moment zag ik in haar ogen dat ik haar wat nieuws had verteld. Dat lieve blonde meisje dat vegaburgers promootte, maar geen idee had dat thee een plant is.

Lees verder

Leren

Ik ben niet zo van de nieuwigheid. Nut, bruikbaarheid en degelijkheid van apparaten moeten zich eerst hebben bewezen voor ik iets aanschaf. Zoon is minder behoudend. Daarom trof ik hem deze week op zijn slaapkamer aan terwijl hij verwikkeld was in een pittige discussie met zijn kast. Als vader maak je je in zo’n geval meteen zorgen, maar toen de kast het woord nam begon ik ernstig aan mezelf te twijfelen. Een pratende kast? Zoon stelde me gerust: hij had een nieuw apparaat gekocht waarmee hij met het internet kon praten. Om de aandacht van het ding te trekken, moest telkens worden begonnen met de woordcombinatie Hee Goegel, en worden vervolgd met een opdracht, in dit geval: Wek me morgen om half negen met een liedje van Donald Fagen. Uit het stemgeluid van het apparaat maakte ik op dat Goegel een vrouw was. En ze begreep het niet. Ik had geen inzicht in haar haarkleur, maar wat valt er niet te begrijpen aan het instellen van een wekker? Gelukkig voegde ze toe dat ze het nu misschien niet begreep, maar dat ze in staat was te leren. Een hele geruststelling. Enfin, zoon herhaalde zijn opdracht een keer of tien, daarna was het geregeld. Ik ben behoorlijk ingevoerd in de muziek van Donald Fagen, maar het liedje dat de volgende dag uit zoons slaapkamer kwam, kende ik niet. Het was een schelle zichzelf herhalende toon die nog het meest weg had van een ouderwetse digitale wekker. In ieder geval was het ver beneden het niveau dat ik van Fagen gewend ben. En het was ook niet half negen. Mevrouw Goegel moet nog veel leren.

Lees verder

Grunt

Grunten is een zangtechniek in de death metal waarbij de zanger zo rauw mogelijk geen tekst brult. En ik wil het leren. Om een tegengeluid te laten horen. Letterlijk. Een tegengeluid voor al die kleine gillende strotjes bij scholen, in de stad, in de buurt. Kinderen van ouders die ooit slachtoffer zijn geweest van vernieuwend onderwijs en die niet geleerd hebben om hun kinderen terecht te wijzen. Kinderen die luidruchtig hun gang blijven gaan, die aangemoedigd worden in hun gedrag omdat een correctie de ontwikkeling van zo’n teer zieltje in één haal naar de kloten kan helpen. Dat moeten we niet willen toch? Nou, dat wil ik dus wel, althans het stoppen van gillende kinderen. En omdat mijn stembanden kansloos zijn in de hoge frequenties, wordt het hoog tijd voor Sepultura en Gorefest. Grunten. Om tijdens zo’n orgie van bandeloos en onbegrensd gegil op te staan en een tegengeluid te laten horen. Om in de stad zo’n kleintje, nee, de ouders bij hun oorlelletje te pakken, mijn longen vol te zuigen en in één destructieve oergrunt het volledige oeuvre van Kataklysm hun buis van eustachius in te jagen. Daarbij hoop ik van harte dat de piep in hun oren die daar op volgt, weer over gaat, want die van mij is eeuwig. Die van mij zal er altijd zijn. En dat wens ik niemand toe. De eeuwige piep in mijn oren wordt aangewakkerd door hoge tonen, en daarom moeten ouders van gillende kinderen weten dat ik last van ze heb. Daarom moet ik leren grunten. Ik ben nu eenmaal niet zo goed in kringgesprekken.

Lees verder

Sakkie

Ik boekte een riant verblijf op Texel en om de rust alvast af te dwingen, regelde ik er meteen een beddenopmaakservice en een paar fietsen bij. Texel is Noord-Holland en ik spreek op vakantie graag de taal van de inheemse bevolking, daarom overwoog ik nog de aanschaf van een eppie. Dat is een app die het Noord-Hollands vertaalt naar elke willekeurige taal. Alleen, zo besefte ik, ik versta de Noord-Hollanders eigenlijk altijd wel, daar praten ze hard genoeg voor, maar ik begrijp hun gedachtegang soms niet. In De Koog waren we bijvoorbeeld een slagerij ingelopen om wat lekkers uit te zoeken. Mijn oog viel op een schaal ambachtelijk bereide spareribs. Lekker, ik bestelde er een paar. ‘Twee rippies voor meneer,’ schalde de keurslager met een toon die zijn oprechtheid ruimschoots ontsteeg, en stopte ze in een zak. Tot zover kon ik het volgen. Zo gebeurt het bij ons thuis ook. ‘Hoe kan ik ze het beste opwarmen?’ waagde ik te vragen. ‘Geen probleem meneer,’ brulde de vakman zonder verdere uitleg te geven, ‘dat staat allemaal op ‘t sakkie.’ Fijn, prima. Dan kom ik er wel uit. Dus naar huis met de rippies. We dronken een aperitief en ik pakte het sakkie erbij. En daar stond dus niks op. Echt helemaal niks. Geen reet. Ja, de prijs. Een blanco sakkie. Met rippies. Die vent moet de politiek in. Dat dacht ik. Texel is prachtig, de stranden, de Slufter, de dorpjes. Maar op de een of andere rare manier glimlach ik toch iets breder als ik op de Afsluitdijk de zendmast van Wieringerwerf in de spiegels zie.

Lees verder

Complot

De Friezen hebben in hun lange en roemruchte geschiedenis moeten knokken voor het behoud van hun land, cultuur en taal. De Slag bij Warns bijvoorbeeld, in 1345; Kneppelfreed in 1951. En nu, 2021, staat de vermaledijde wolf voor de Friese poort. Dus, zo dacht een aantal wijze mannen, moet dat hek tussen Friesland en de oosterburen er eindelijk maar eens komen. Een website met ter bewijs dienend filmmateriaal van schaapkauwende kaken moet de rest van Friesland warm maken voor deze actie. Maar het plaatsen van een hek maakt de relatie met de buren er niet beter op. Net alsof in Groningen en Drenthe geen schapen lopen. Net alsof de schapen daar minder lekker zijn en de wolf zonder naar ze om te kijken rechtstreeks door zou lopen naar Friesland. Onzin. Een hek op de grens tussen twee provincies, eenzijdig door één ervan geplaatst, is de uiterste daad van egoïsme. En dat kan niet alleen met wolven te maken hebben. Zeker niet als we in onze overwegingen meenemen dat Hans Wiegel, Friese Commissaris van de Koningin in ruste, met zijn contacten in Den Haag, de eerste paal heeft geslagen. Er moet meer achter zitten. Dat hek moet bedoeld zijn om de cultuurbedreigende invloeden vanuit Drenthe en Groningen buiten te houden. Nu nog is het gaas, nu nog blijven de toegangswegen open, maar het bouwen gaat voort. Het lijkt allemaal onschuldig, maar waarschijnlijk staan we zeventig jaar na Kneppelfreed aan de vooravond van Muorresnein. En het is maar de vraag aan welke kant van de muur de wolven zitten. Nee, Sneek is een mooie stad, maar net iets te ver weg.

Lees verder

Reviews

Wat vinden lezers? Klik op vernieuwen voor meer.

Sinp


W.: 9

Boek bevat een verzameling van de columns van de auteur, op een vlotte en humoristische manier geschreven. Heerlijk om zelf te lezen, maar ook als cadeau zeker een aanrader.

Lees verder

Ricards requiem


Iris Meun: 9

Het boek Cantor stond al in mijn favorietenlijst dus had ik hoge verwachtingen voor t vervolg Ricards Requiem. Naarmate ik vorderde in t boek werd er aan die verwachtingen voldaan! Een goed verhaal met een vleugje humor, een goede spanningsopbouw en wederom zeer karakteristieke personages! Aan t einde ging ik zelfs langzamer lezen omdat ik t jammer vond dat ik t boek bijna uit had. Een boek met een briljant einde! Laat je verrassen!

Lees verder

Cantor


Joke: 8.5

Boek geleend van mijn zoon. In één adem uitgelezen.

Lees verder

Laura


Annemiek: 9

Het begint met de omslag die uitnodigt om het boek te lezen. Het boek vertelt het verhaal van Laura, die rondkomt als prostituee in de havenstad Boulogne in Frankrijk. Vanaf het begin pakt het verhaal en wil je verder lezen hoe Laura zich staande houdt. Leuk is ook om te lezen over de plaatsen waar Laura naar toe gaat, zeker als je er zelf geweest bent. Het verhaal neemt een verrassende wending als Laura een uitnodiging aanneemt voor een klus. Een boek om in één adem uit te lezen.

Lees verder

Contact

Vul het formulier in, of stuur een mail naar ricardsrequiem@gmail.com.